Het vervoegen van zwakke en sterke werkwoorden in de verleden tijd; in de gesproken taal lijkt het vanzelf goed te gaan. Maar zodra we de vervoegingen moeten opschrijven, wordt het lastiger. “Zwakke en sterke werkwoorden in de verleden tijd”
Wenochtend. Stoeltjespassen. Het heeft verschillende namen, maar het moment dat je kennis gaat maken met je nieuwe klas, kent iedereen.
“Werkblad kennismaken”De provincies en hoofdsteden van Nederland. Wie heeft ze niet hoeven te leren?
“Topografie Nederland”